Expertises Sectors

Share

08.11.2016

Over de aansprakelijkheid van de vrijwilliger. Het begrip "vrijwilliger": ruimer dan vermoed!

Het was haast tien jaar wachten op een eerste gepubliceerd arrest aangaande de Vrijwilligerswet van 3 juli 2005.  De primeur gaat naar het hof van beroep van Gent met het arrest van 6 februari 2014 (Gent 6 februari 2014, RW 2016, 230, noot T. VANSWEEVELT en B. WEYTS).  Het hof liet de gelegenheid niet onbenut om hier en daar de puntjes op de i te plaatsen, overigens met – spijtig genoeg voor de betrokkene – verstrekkende gevolgen voor de eisende partij.

De feiten waren eenvoudig.  Jos, secretaris van de KWB, organiseerde met deze vereniging elk jaar een fietstocht.  Ter promotie van hun fietstocht maakten zij gebruik van reclameborden.  Deze borden werden gestockeerd op de zolder van een vroegere koeienstal.  De stal in kwestie werd gehuurd door de zoon van Leo.  Leo – zélf eveneens als vrijwilliger actief bij de KWB – ging samen met secretaris Jos de reclameborden ophalen in de stal van zijn zoon.  Ongelukkigerwijs zakte de secretaris daarbij door de kennelijk rotte zoldervloer met ernstige letsels tot gevolg.

De zaak kon klaarblijkelijk niet in der minne geregeld worden.  De onfortuinlijke secretaris dagvaardde Leo’s zoon, dit in zijn hoedanigheid van huurder van het gebouw.  Hij verweet hem de zolder onvoldoende onderhouden te hebben (art. 1382 BW).  Tegelijkertijd sprak hij de huurder aan als bewaarder van een gebrekkige zaak, zijnde de door rot aangetaste zolder (art. 1384, eerste lid BW).

Na een lange proceduregang ving onze secretaris bot.  Zijn vordering strandde op de vrijwilligersimmuniteit, die Leo’s zoon had opgeworpen.  Hoezo, vrijwilligersimmuniteit zult u zeggen?  Leo’s zoon was toch geen lid van de KWB?  Als dusdanig kan hij toch bezwaarlijk beschouwd worden als een vrijwilliger?

Dat hij geen lid was van de KWB klopt, doch het hof beroep van Gent preciseerde dat dit geenszins vereist is om toch “vrijwilliger” te zijn in de zin van de Vrijwilligerswet.  Dat Leo’s zoon, als huurder van de koeienstal, de zolder van deze stal “kosteloos” en “vrijwillig” ter beschikking stelde van de KWB om er haar reclamepanelen te bewaren volstond voor het hof.  Inderdaad, overeenkomstig de termen van de wet zelf veronderstelt vrijwilligerswerk slechts dat “de betrokkene onbezoldigd en onverplicht een activiteit verricht voor een organisatie met het oog op de verwezenlijking van haar onbaatzuchtige doelstelling”.

Eens Leo’s zoon de hoedanigheid van vrijwilliger geniet, geniet hij uiteraard tegelijkertijd de aansprakelijkheidsimmuniteit die hem beschermt tegen aansprakelijkheidsvorderingen, niet alleen deze gestoeld op grond van art. 1382 BW, maar ook deze op grond van art. 1384, eerste lid BW, zijnde de vermoede aansprakelijkheid als bewaarder van een gebrekkige zaak.  Ook dit was tot op heden een twistpunt in de rechtsleer.

Betekent dit dat onze secretaris sowieso van een koude kermis zou thuisgekomen zijn?  Uiteraard niet, de immuniteit van de vrijwilliger is op een zelfde leest geschoeid als deze van de werknemer.  Het is een “copy paste”.  Tegenover de immuniteit van de vrijwilliger (werknemer) staat de onweerlegbaar vermoede aansprakelijkheid van de organisatie (werkgever).  Omdat lang niet alle vrijwilligersorganisaties solvabel zijn, verplichtte de wetgever deze organisaties bovendien om deze aansprakelijkheid te verzekeren.

Deze vaststelling verklaart meteen de pijnlijke uitsmijter die het hof in petto had voor de secretaris (of wellicht eerder voor diens raadsman): “De secretaris had zijn vordering moeten richten tegen de KWB, die de verplichting had een aansprakelijkheidsverzekering aan te gaan voor de burgerlijke aansprakelijkheid  die voortvloeit uit handelingen die vrijwilligers ten harer voordele stellen.”.