Expertises Sectors

Share

02.10.2018

Verduidelijking van Minister Schauvliege omtrent voortgezet misdrijf en historisch passief

Op 2 juli 2018 stelde de heer Lode Ceyssens enkele schriftelijke vragen aan Minister Schauvliege omtrent de handhaving inzake stedenbouw. Deze vragen hadden onder meer betrekking op:

  • de verjaringstermijn van de herstelvordering en de berekening ervan indien er verschillende constructies worden gebouwd/bijgebouwd;
  • het zogenaamde ‘historisch passief’;
  • verduidelijking omtrent het zogenaamde voorgezet misdrijf en de visie hieromtrent van de Hoge Raad voor Handhavingsuitvoering.

Wat betreft de verjaring van de herstelvordering bevestigt de Minister - in geval van een opeenvolging van los van elkaar bestaande misdrijven en dus afwezigheid van eenheid van opzet - het volgende :

“Ervan uitgaande dat er geen eenheid van opzet speelt zoals bedoeld in artikel 65 van het Strafwetboek, zal een tijdig ingestelde en ontvankelijke herstelvordering met betrekking tot de oprichting van een constructie niet tot gevolg hebben dat een herroepelijk verjaarde herstelvordering, met betrekking tot eerder opgerichte andere constructies, alsnog herleeft.”

De Minister benadrukt verder dat in ieder afzonderlijk dossier zal moeten worden onderzocht of er nu sprake is van eenzelfde opzet tussen de misdrijven. Enkel indien het eenheid van opzet niet voorhanden is, zou de hierboven aangehaalde verjaring kunnen intreden.

Verder verduidelijkt de Minister dat om te spreken van “historisch passief” het best gaat over verjaarde misdrijven en inbreuken, maar dit niet wil zeggen dat niet verjaarde misdrijven en inbreuken per definitie hiervan zijn uitgesloten. Indien een misdrijf of inbreuk onder het historisch passief valt, komt deze mogelijk in aanmerking voor een bijzondere wijze van regularisatie.  

Finaal bevestigt de Minister dat het voor haar niet duidelijk is hoe de Hoge Raad voor de Handhavingsuitvoering zal omgaan met de problematiek van onder meer het voortgezet misdrijf en dit  uiteindelijk zal moeten blijken uit de toekomstige adviespraktijk van de Raad. De Minister bevestigt in haar antwoord nogmaals de onafhankelijkheid van de Raad als orgaan van actief bestuur.

De volledige vraagstelling en antwoord kan u bekijken via onderstaande link: https://www.vlaamsparlement.be/parlementaire-documenten/schriftelijke-vragen/1268950