Het Decreet van het Vlaamse Gewest van 3 mei 2019 houdende de gemeentewegen zorgde voor de uniformisering van het juridisch statuut van alle openbare wegen die onder het onmiddellijk en rechtstreeks beheer van de gemeente vallen. Dit Decreet Gemeentewegen werd met twee omvangrijke beroepen tot vernietiging bestreden bij het Grondwettelijk Hof, waarbij namens een van de verzoekers ook om de schorsing werd verzocht. GSJ advocaten stond de Vlaamse Regering bij in deze procedures bij het Grondwettelijk Hof om het Decreet Gemeentewegen mede overeind te houden.
Met een eerder arrest nr. 21/2020 van 6 februari 2020 werd de vordering tot schorsing reeds verworpen door het Hof. Recent sprak het Hof zich, met het arrest nr. 130/2021 van 7 oktober 2021, ook in uitvoerige bewoordingen uit over de vernietigingsberoepen. De middelen van de verzoekende partijen worden grotendeels verworpen.
Het enige middel dat wel deels gegrond verklaard werd, viseerde artikel 26,§3 van het Decreet Gemeentewegen in de mate dit artikel een onverantwoord verschil in behandeling zou invoeren tussen de eigenaar van een perceel waarop een nieuwe gemeenteweg wordt aangelegd, en de eigenaar van een perceel waarop een bestaande gemeenteweg wordt gewijzigd of verplaatst.
Het Hof is in wezen van oordeel dat de rechtsplicht in hoofde van de gemeente tot verwerving/onteigening van de onroerende goederen die vereist is in geval van de aanleg van nieuwe gemeentewegen, ook moet gelden voor de verplaatsing van een gemeenteweg op privaat domein gezien in geval van verplaatsing dit tevens steeds de aanleg van een nieuwe gemeenteweg of een nieuw wegdeel met zich brengt.
Het Hof stelt het als volgt :
“(…) De verplaatsing van een gemeenteweg wordt gedefinieerd als « de vervanging van een af te schaffen gemeenteweg of een gedeelte daarvan door een nieuwe gemeenteweg of een nieuw wegdeel » (artikel 2, 11°, van het bestreden decreet). Uit die definitie kan worden afgeleid dat een verplaatsing kan worden opgesplitst in, enerzijds, de opheffing van een bestaande weg of een bestaand wegdeel en, anderzijds, de vaststelling van een nieuwe weg of een nieuw wegdeel.
Er valt niet in te zien waarom ten aanzien van de eigenaar van de grondstrook waarop die nieuwe weg of dat nieuwe wegdeel zal worden gesitueerd, op de gemeente geen verwervingsplicht rust, terwijl die plicht wel bestaat ten aanzien van de eigenaar van een grondstrook waarop een nieuwe gemeenteweg wordt aangelegd die niet het gevolg is van een verplaatsing. Het feit dat de aanleg van het nieuwe wegdeel het gevolg is van de opheffing van een bestaande weg, is geen pertinent criterium ter verantwoording van een verschil in behandeling tussen de eigenaars van grondstroken waarop een nieuw wegdeel wordt aangelegd. (…)”
Om aan deze ongrondwettigheid te remediëren kon het Hof volstaan met daartoe enkele de woorden 'of verplaatsing' in artikel 26, § 3 van het Decreet Gemeentewegen te vernietigen. Voor het overige worden de beroepen verworpen, rekening houdende wel met een voorbehoud in overweging B.18.6 van het arrest, te weten:
“(…) De bestreden bepaling is evenwel ook voor een andere interpretatie vatbaar. Zoals is vermeld in B.18.4, wordt de verplaatsing van de gemeenteweg in artikel 2, 11°, van het bestreden decreet gedefinieerd als « de vervanging van een af te schaffen gemeenteweg of een gedeelte daarvan door een nieuwe gemeenteweg of een nieuw wegdeel ». In de interpretatie dat het eveneens van toepassing is op de in artikel 2, 11°, vermelde nieuwe gemeentewegen of nieuwe wegdelen, schendt artikel 26, § 2, van het bestreden decreet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet. In die interpretatie is het middel niet gegrond. (…)”
Het Decreet Gemeentewegen blijft dus quasi-integraal overeind zodat er voor de juridische praktijk weinig gevolgen te verwachten zullen zijn. Voor vragen of meer informatie over deze materie kan u zich steeds wenden tot onze vakgroep Bestuurs- en Omgevingsrecht.