Expertises Sectors

Share

27.08.2020

Voortaan geen uitsluiting meer van hypothecaire en bevoorrechte schuldeisers wegens geen of laattijdige aangifte van schuldvordering in het passief van het faillissement

1.   Het Hof van Cassatie heeft met zijn belangwekkend arrest van 12 maart 2020 (C.19.0437) een einde gesteld aan een discussie, die jarenlang binnen het faillissementsrecht heeft gewoed.

2.   Volgens een deel van de rechtspraak en rechtsleer konden hypothecaire en bevoorrechte schuldeisers, die geen of laattijdig aangifte van schuldvordering deden, namelijk geen aanspraak maken op een (gedeeltelijke) uitkering.

Ter ondersteuning, verwees men onder meer naar de parlementaire voorbereidingen van de oude Faillissement en naar de letter van de wet.

Artikel 62 van de oude Faillissementswet, zoals thans overgenomen in artikel XX.155 WER, luidde als volgt: “om in aanmerking te komen voor een uitdeling alsmede om enig recht van voorrang te kunnen uitoefenen, zijn de schuldeisers gehouden aangifte van hun schuldvorderingen, samen met hun titels, ter griffie van de rechtbank van koophandel neer te leggen uiterlijk op de door het vonnis van faillietverklaring bepaalde dag”.

Daarnaast bepaalde artikel 72 van de oude Faillissementswet, zoals thans overgenomen in artikel XX.165 WER, dat “de bekende of onbekende schuldeisers die in gebreke blijven hun schuldvorderingen aan te geven of te bevestigen, niet in aanmerking komen voor de uitdelingen” en dat “het recht opname te vorderen [in het faillissement] verjaart na verloop van één jaar te rekenen van het faillietverklarend vonnis”.

3.   Volgens een andere strekking konden hypothecaire en bevoorrechte schuldeisers zich dan weer beroepen op hun zogenaamde separatistische positie en doet het ontbreken van een (tijdige) aangifte geen afbreuk aan hun rechten op de prijs.

Daarenboven betoogde men in deze strekking ook nog dat de faillissementswetgeving nooit een afbreuk kon doen aan de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek en meer in het bijzonder artikel 1639 daarvan, dat voorziet in de betaling van de hypothecaire en bevoorrechte schuldeisers bij “(a)lle verkopingen, vermeld in artikel 1326 die overwijzing meebrengen van de prijs ten behoeve van de schuldeisers (…)”.

4.   Het Hof van Cassatie heeft in de motivering van zijn arrest thans kort, eenvoudig en zonder verdere precisering, een bijzonder belang toegekend aan artikel 1326 van het Gerechtelijk Wetboek, dat stelt dat de verkopingen van de onroerende goederen van de gefailleerde door de curator “de overwijzing meebrengen van de prijs ten behoeve van de ingeschreven hypothecaire of bevoorrechte schuldeisers”.

Volgens het Hof kunnen aldus “hypothecaire en bevoorrechte schuldeisers niet (…) uitgesloten worden van de verdeling of de rangregeling van de verkoopopbrengst van de bezwaarde onroerende goederen om reden dat zij geen tijdige aangifte hebben gedaan van hun schuldvordering”.

5.   Het Hof maakt met haar arrest van 12 maart 2020 derhalve een einde aan de jarenlange discussie. Hypothecaire en bevoorrechte schuldeiser, die geen of een laattijdige aangifte deden in het passief, moeten zich dus niet meer ongerust maken, ook niet om artikel XX.155 WER, dat de aangifte als vereiste stelt “(o)m in aanmerking te kunnen komen voor een uitdeling alsmede om enig recht van voorrang te kunnen uitoefenen (…)”.

Heeft u meer concrete vragen over uw specifieke situatie? Ons team ondernemingsrecht staat voor u klaar! Neem contact op via or@gsj.be.


Auteur: Charlotte Donck

Mede-contactpunt: Bart Jacqmain