Expertises Sectoren

Delen

30.07.2019

Hot news: eerste arresten over onteigeningsbesluiten

Op 1 januari 2018 trad het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017 in werking. Dit decreet betreft één overkoepelende onteigeningsregeling voor alle onteigeningen binnen het Vlaamse Gewest. De bestaande federale onteigeningswetten (de onteigeningswet van 27 mei 1870, de gewone onteigeningswet van 17 april 1835, de wet van 10 mei 1926 tot instelling van een rechtspleging bij dringende omstandigheden inzake onteigening ten algemenen nutte (de Onteigeningswet Dringende Omstandigheden) en de wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake onteigening ten algemenen nutte (de Onteigeningswet Hoogdringende Omstandigheden) zijn niet langer van toepassing binnen het Vlaamse Gewest, met uitzondering van de onteigening door de federale overheid zelf of door de federale overheid gemachtigde instellingen die op federale bevoegdheden betrekking hebben (cfr. artikel 6quater van de bijzondere wet tot hervorming van de instellingen).

Ook wat betreft de gemeenschapsaangelegenheden in het tweetalig gebied Brussel Hoofdstad is het volledige decreet van toepassing, met uitzondering van de bepalingen over de gerechtelijke fase, aangezien enkel de gewesten bevoegd zijn om voor hun grondgebied (in casu het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) de gerechtelijke fase van een onteigening ten algemene nutte te regelen. Aangezien het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest momenteel geen eigen regeling kent, blijft voor het grondgebied van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest voor wat de gerechtelijke fase betreft, de federale wetgeving van toepassing.

Vóór de inwerkingtreding van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017 was de Raad van State bevoegd om kennis te nemen van vernietigings- en schorsingsberoepen tegen onteigeningsbesluiten. Sinds de inwerkingtreding van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017 is de Raad voor Vergunningsbetwistingen bevoegd om kennis te nemen van zulke beroepen.

De vraag stelde zich of de Raad voor Vergunningsbetwistingen zich net zoals de Raad van State onbevoegd zou verklaren wanneer de gerechtelijke onteigeningsprocedure zou worden ingeleid bij de vrederechter middels dagvaarding.

Het doek is gevallen!

De Raad voor Vergunningsbetwistingen heeft zich zeer recent over deze kwestie uitgesproken en volgt het voorbeeld van de Raad van State (Arrest nr. RvVb-A-1819-1252 van 23 juli 2019):

“[…]

3. De wil van de decreetgever om de rechtsmacht van de Raad gelijklopend te regelen met deze van de Raad van State onder de federale onteigeningswetgeving is duidelijk. Het ware wellicht wenselijk geweest dat de decreetgever de rechtsmacht van de Raad decretaal uitdrukkelijk in de vermelde zin nader zou aflijnen. Niettemin kan de Raad niet omheen de duidelijke invulling die de decreetgever aan zijn rechtsmacht wenst te geven zoals dit, op verzoek van de Raad van State, afdeling wetgeving, werd verduidelijkt in de memorie van toelichting.

Uit wat voorafgaat, volgt dat het hoger geciteerde artikel 43 Onteigeningsdecreet onder titel 3 “Bestuurlijke fase”, in de voormelde zin samen moet gelezen worden met de onder titel 4 “Gerechtelijke fase” vermelde artikelen 46 en 50.

Uit het Onteigeningsdecreet vloeit aldus voort dat de Raad niet langer bevoegd is om zich uit te spreken ten aanzien van het verzoek tot vernietiging gericht tegen een definitief onteigeningsbesluit, telkens op grond van dat besluit een dagvaarding in onteigening voorligt en de verzoekende partij de gedaagde is.

In die gevallen geniet de verzoekende partij de rechtsbescherming geboden door de burgerlijke onteigeningsrechter die zich, in eerste aanleg zelfs ambtshalve, en in graad van beroep voor zover daartoe ontvankelijk gevat, moet uitspreken over de wettigheid van het definitief onteigeningsbesluit, desgevallend met in begrip van het voorafgaand onteigeningsmachtigingsbesluit.

4. Het feit dat de verzoekende partij in onteigening gedagvaard werd voor het bevoegde vredegerecht heeft aldus voor gevolg dat de Raad niet langer over de rechtsmacht beschikt om zich, op basis van het voorliggende verzoekschrift, uit te spreken over de wettigheid van het bestreden definitief onteigeningsbesluit.

[…]”

Er is aldus niet langer onzekerheid over de (on)bevoegdheid van de Raad voor Vergunningsbetwistingen wanneer de vrederechter is gevat.