Expertises Secteurs

Share

31.03.2022

Kan de werkgever toch in gemeen recht aangesproken worden door de getroffene van een arbeidsongeval?

Principiële immuniteit in hoofde van de werkgever (art.  46 Arbeidsongevallenwet)

Het uitgangspunt blijft dat de werkgever niet kan aangesproken worden door de werknemer bij een arbeidsongeval. De werkgever geniet immuniteit. Deze werkgeversimmuniteit is het resultaat van een historisch compromis tussen werknemers en werkgevers. Het voordeel voor de werknemer is duidelijk. De werknemer wordt sowieso vergoed bij een arbeidsongeval of een beroepsziekte, ook bij afwezigheid van een fout in hoofde van de werkgever én ook wanneer de werknemer integendeel zelf in de fout is gegaan. Ook de werkgever doet zijn voordeel met de regeling: enerzijds kan de werknemer slechts aanspraak maken op een beperktere forfaitaire vergoeding - slechts welbepaalde schadeposten én bovendien geplafonneerd -, anderzijds aanvaardt de werknemer om de werkgever niet langer in rechte te kunnen aanspreken. Niet onbelangrijk want op die manier wordt de ‘vrede’ op de werkvloer bewaard.

Enkel de werkgever zelf

Toch blijft het oppassen geblazen met deze principiële werkgeversimmuniteit. Niet geheel onlogisch geldt zij louter voor de werkgever zelf. In de praktijk leidt dit dikwijls tot – minstens ogenschijnlijk – vreemde situaties. Wat met een werknemer, die door zijn werkgever tijdelijk ter beschikking gesteld wordt van een andere gebruiker, bijvoorbeeld een andere aannemer actief op een bouwplaats. In dat geval kan de gebruiker zich niet beroepen op de werkgeversimmuniteit. Dat de ter beschikking gestelde werknemer arbeidt onder zijn gezag doet daar geen afbreuk aan. Dat de gebruiker zelf zorg draagt voor de naleving van de veiligheidsverplichtingen op de arbeidsplaats evenmin. Voor een dergelijke ‘gebruiker’ is het toch altijd schrikken wanneer hij vaststelt dat de principiële werkgeversimmuniteit in dat geval niet speelt. 

Ook de werkgever zelf blijft niet altijd buiten schot

Van in den beginne geldt de immuniteit niet voor arbeidsongevallen die zich voordoen op de weg van en naar het werk. Vanuit een zelfde logica werd zij in 1998 ook opgegeven wanneer het arbeidsongeval een verkeersongeval betreft. Deze inperking wordt niet zo scherp ervaren omdat de gemeenrechtelijke vordering in die gevallen veelal opgevangen wordt door de WAM-verzekeraar van het betrokken motorrijtuig.

Ook op een meer principieel niveau staat het historisch compromis tussen werkgevers en werknemers – historisch want reeds daterend van 1903 – onder druk. De wetgever zelf sloeg in 1999 een eerste bres in de dijk van de werkgeversimmuniteit. Sindsdien luidt het dat:

de getroffene ook de werkgever kan aanspreken die de wettelijke en reglementaire bepalingen van de welzijnswetgeving op een zwaarwichtige wijze overtreden heeft én daardoor de werknemers aan het risico van arbeidsongevallen heeft blootgesteld, terwijl de ambtenaren die zijn aangewezen om toezicht te houden op de naleving van die bepalingen, hem schriftelijk:

a)     hebben gewezen op het gevaar waaraan hij deze werknemers blootstelt;

b)     hebben medegedeeld welke overtredingen werden vastgesteld;

c)      passende maatregelen hebben voorgeschreven;

d)     hebben meegedeeld, dat indien hij nalaat de onder c) bedoelde maatregelen te treffen, de  getroffene  of diens  rechthebbende,  bij  gebeurlijk  ongeval,  over  de  mogelijkheid beschikt een burgerlijke aansprakelijkheidsvordering in te stellen’

Bij lezing van deze uitgesponnen bepaling valt onmiddellijk op dat de doorbraak van deze immuniteit nog steeds verre van eenvoudig is. Vooral de voorwaarde onder littera d) bleek veelal een onoverkomelijke horde voor de getroffene. Wat hem of haar daarbij in het bijzonder frustreerde was de vaststelling dat zijn vordering stond of viel met de mate waarin de toezichthoudende ambtenaar van Toezicht Welzijn Werk zich al dan niet ijverig had opgesteld. Indien de ambtenaar in zijn proces-verbaal dreigde met de sanctie vermeld onder littera d), zijnde het verval van de immuniteit, was de doorbraak mogelijk. Liet de ambtenaar dit na, dan strandde zijn gemeenrechtelijke vordering alsnog op de immuniteit.

Met het arrest van 21 maart 2015 van het Grondwettelijk Hof sneuvelt littera d)

Het hoeft niet te verbazen dat een getroffene zich in een dergelijke situatie niet alleen onheus, maar ook ongelijk behandeld voelde. Het was dan ook slechts wachten op de dag dat één van de getroffenen de zaak zou voorleggen aan het Grondwettelijk Hof. Niet geheel onverwacht had ook het Grondwettelijk Hof met het arrest van 21 mei 2015 geen genade voor littera d) van art. 46 §1, 7° van de Arbeidsongevallenwet.  

Ook naar de smaak van ons Grondwettelijk Hof getuigt het van een te vergaand formalisme te eisen dat de toezichthoudende ambtenaar in zijn ingebrekestelling ook nog eens expliciet zou moeten vermelden dat de immuniteit doorbroken kan worden bij niet-uitvoering van de opgedragen maatregelen. Even pertinent stelde het Grondwettelijk Hof bovendien vast dat dit bijkomende voorschrift tot gevolg heeft dat het al dan niet kunnen instellen van  de gemeenrechtelijke aansprakelijkheidsvordering door het slachtoffer van een arbeidsongeval afhankelijk wordt van de beslissing of zelfs  de vergetelheid van de toezichthoudende ambtenaar om in de ingebrekestelling expliciet die vermelding op te nemen. Dit acht het Grondwettelijk Hof niet redelijkerwijs te verantwoorden. Exit littera d).

Bij wet van 16 mei 2016 werd littera d) ook formeel uit de wetsbepaling gelicht.

Meer dan ooit: prioriteit aan veiligheid

Wetend dat de ambtenaren van Toezicht Welzijn Werk geregeld controles verrichten en daarbij meer dan eens opmerkingen formuleren is het zonneklaar dat dit niet zonder repercussies blijft voor de praktijk. Laat het een aansporing zijn voor de werkgever om de gemaakte opmerkingen én de remediëringsvoorstellen prioritair ter harte te nemen. Dit geldt des te meer omdat de BA-uitbatingsverzekeraar van de werkgever – die dergelijke gemeenrechtelijke vorderingen mogelijk zou moeten opvangen – de opmerkingen van Toezicht Welzijn Werk en de daaropvolgende niet-naleving ervan ook wel eens zou kunnen aangrijpen om de dekking in vraag te stellen, bijvoorbeeld wegens de aanwezigheid van een zware fout.