Expertises Secteurs

Share

07.11.2017

Naar een gemoderniseerd Vennootschapsrecht

- Geactualiseerd tot 14 november 2017


Inhoud

   I.      Inleiding
   II.     Vennootschappen – verenigingen – stichtingen
   III.    Corporate Mobility (IPR)
   IV.    Wijzigingen voor de BVBA
   V.     Wijzigingen voor de NV
   VI.    Wat met de coöperatieve vennootschap?
   VII.   Reductie van overige vennootschapsvormen
   VIII.   Het overgangsregime
   IX.     Besluit




I.    Inleiding


Er gaan al geruime tijd stemmen op om het Belgisch vennootschapsrecht te moderniseren, zowel vanuit juridisch-academisch perspectief als wegens de praktische noden van het bedrijfsleven. Naast een nood aan modernisering dwingt de realiteit van globalisering België om de internationale tendensen te volgen en om zich concurrentieel te positioneren in de zgn. ‘Competition for Corporate Charters’. Een eerste initiatief tot modernisering in deze richting werd genomen door het Belgisch Centrum voor Vennootschapsrecht (BCV), een groepering van prominente academici binnen het praktijkgebied, dat nadacht over welke richting een mogelijke hervorming zou kunnen uitgaan en hierover een nota overmaakte aan de regering. Sinds het najaar van 2014 neemt de regering concrete stappen om een daadwerkelijke modernisering van het Wetboek van Vennootschappen door te voeren.1 Zowel juridische practici als vertegenwoordigers uit de economische wereld worden hierin gehoord door de wetgever.2


Stand van zaken

De regering keurde op 20 juli 2017 een voorontwerp goed dat werd overgemaakt aan de Raad van State voor advies. Nadat dit advies wordt uitgebracht en het wetsvoorstel (evt. na wijziging) wordt ingediend, kan het eigenlijke parlementaire proces van start gaan. Vanaf dan zullen de besproken principes concreter worden. 

Hieronder stippen we de belangrijkste algemene krachtlijnen van de geplande wetswijzigingen aan. Let dat deze uitgangspunten en hun concrete uitwerking steeds kunnen wijzigen in de loop van de parlementaire werkzaamheden en dat de principes die hieronder besproken worden maar eerst doorgang zullen vinden in de mate dat zij effectief wet worden.



II.   Vennootschappen – verenigingen – stichtingen


Het is de bedoeling om één ‘Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen’ (‘WVV’) te creëren dat idealiter alle bepalingen van het Belgisch vennootschaps- en (beroeps)verenigingsrecht omvat.

To distribute or not to distribute

Essentieel is het streven om zo veel mogelijk rechtsvormen toe te laten tot het economisch verkeer en om het verouderde begrip ‘handelaar’ voorgoed te verlaten. Daarom hanteert het voorontwerp nieuwe definities van kernbegrippen zoals 'onderneming', 'vennootschap', 'vereniging' en 'stichting'.

Voortaan zouden ook VZW’s en stichtingen elke activiteit kunnen uitoefenen en daarbij zelfs onbeperkt winst kunnen genereren. De nieuwe wettelijke definitie koppelt de VZW automatisch aan een belangeloos doel, zonder dat dit verder moet worden getoetst. Het criterium wordt niet langer of men winst nastreeft, maar wel of de organisatie de resultaten uit haar (economische) activiteiten wil verdelen onder haar leden. Bij de VZW is en blijft elke vorm van rechtstreekse of onrechtstreekse3 uitkering aan de leden strikt verboden (uitkeringsverbod). Elke overtreding wordt gesanctioneerd met de nietigheid van de verrichting. 'Uitkeringen' aan derden (ook vereffeningssaldo) in het kader van het belangeloos statutair doel van de vereniging blijven uiteraard mogelijk. Is een rechtspersoon gericht op de verrijking van zijn leden, dan is de enige juiste rechtsvorm de vennootschap.

Dit nieuwe uitgangspunt biedt een elegante oplossing voor een reeks moeilijke discussies in de praktijk. In de rechtspraak had zich een methode ontwikkeld waarbij de rechter aan de hand van allerlei uiteenlopende factoren telkens moest gaan analyseren of de concrete activiteiten van een VZW al dan niet als ‘economisch’ moesten worden gekwalificeerd en of de ‘economische’ activiteiten al dan niet doorwogen op de humanitaire of caritatieve activiteiten. Daarnaast werd meer dan eens de voorwaarde gesteld dat de economische activiteiten noodzakelijk waren voor de realisatie van het humanitair doel en dat de middelen verkregen uit deze activiteiten effectief werden aangewend voor dit doel.


Afschaffing van de VSO

Wanneer een VZW niet voldeed aan de voorwaarden van de rechtspraak, riskeerde zij in overtreding te zijn van haar statutair - en/of wettelijk doel. Als sanctie kon zij worden onderworpen aan een verplichte staking van (bepaalde) activiteiten, een herkwalificatie tot commerciële maatschap, omvorming of zelfs een ontbinding. Voor non-profits die wel significante handelsactiviteiten wensten uit te oefenen, bestond wel een alternatief: de vennootschap met sociaal oogmerk (VSO).

Aangezien de geschetste problematiek zal verdwijnen ten voordele van één formeel en duidelijk criterium, nl. de uitkering van winst aan de leden, wordt het alternatief van de VSO overbodig en afgeschaft.

Beroepsvereniging, feitelijke vereniging en stichting

Het is de bedoeling dat de beroepsverenigingen, die in rechte kunnen optreden voor hun leden en dus een beperkte rechtspersoonlijkheid hebben, voortaan de vorm aannemen van een vereniging zonder winstoogmerk. Het overgangsregime in het voorontwerp voorziet dan ook in een automatische conversie naar een VZW (zie Overgangsregime).

Toch zou een figuur van feitelijke vereniging blijven bestaan voor verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, hoewel deze figuur naar Belgisch recht vrijwel niet geregeld is. Ook de stichting blijft gehandhaafd, als rechtspersoon zonder leden die de vorm kan aannemen van een private stichting of een (erkende) stichting van openbaar nut.


Bijna iedereen ‘onderneming’

De afschaffing van het criterium ‘economische activiteiten’ gaat gepaard met een significante verbreding van het ondernemingsbegrip. Kwalificeert voortaan als onderneming:

•    Elke vennootschap, vereniging of stichting (rechtspersonen)
•   Elke natuurlijke persoon die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent (zelfstandigen)
•    En iedere andere organisatie zonder rechtspersoonlijkheid die in rechte of in feite (rechtstreeks of onrechtstreeks) middelen uitkeert aan haar leden of leidinggevenden (de maatschap en evt. andere buitenlandse vennootschapsvormen)
•    Behalve overheidsorganen of publieke rechtspersonen.

Parallel met deze ontwikkeling wordt ook het traditionele onderscheid tussen burgerlijke en handelsvennootschappen opgeheven. Dit onderscheid had in de praktijk dan ook aan belang ingeboet en wordt zonder betekenis na de aanpassing van het ondernemingsbegrip.

De verbreding van het ondernemingsbegrip kreeg reeds vorm in het vernieuwd Belgisch insolventierecht, met name in Boek XX van het Wetboek Economisch Recht, waarvan het toepassingsgebied uitdrukkelijk werd uitgebreid tot de opgesomde organisaties en personen.4 Geleidelijk aan zullen ook andere luiken van het ondernemings- en handelsrecht toepassing gaan vinden op het hervormd ondernemingsbegrip, dat uiteindelijk het begrip ‘handelaar’ uit het oude Wetboek van Koophandel volledig moet vervangen. De regels van het handelsrecht (bewijsregels, vermoeden van hoofdelijkheid) zouden zo van toepassing worden gemaakt op het nieuwe begrip 'onderneming'. Zo zou ook de “rechtbank van koophandel” misschien de “ondernemingsrechtbank” gaan heten; een orgaan met een bredere, maar duidelijke bevoegdheid.



III.   Corporate Mobility (IPR)


Vrij verkeer van vennootschappen

In een context van globalisering en vrijheid van vestiging van vennootschappen stelt zich vaak de vraag door welk recht (de grensoverschrijdende activiteiten van) een onderneming of haar lokale vestigingen worden beheerst (lex societatis) en in welke mate de onderneming hier zelf controle over heeft. Binnen de globale - en EU-context wordt door verschillende (lid)staten uiteenlopend geantwoord op deze vragen. Het Europees Hof van Justitie draagt het vrij verkeer van goederen, diensten, (rechts)personen en vestiging hoog in het vaandel en verbiedt de lidstaten op diverse manieren om de immigratie van vennootschappen naar een vreemd rechtsstelsel nog tegen te gaan.5 Elke (lid)staat wordt eigenlijk gedwongen om mee te gaan in de globaliseringsbeweging en erop te anticiperen. Dit leidt tot concurrentie tussen de lidstaten, die er immers alle belang bij hebben om hun (vennootschaps)recht aan te passen aan de toenemende mobiliteit van ondernemingen, aantrekkelijk te maken binnen een internationale context (onder meer door rechtszekerheid te creëren) en de ‘export’ van hun nationaal recht aan te moedigen.


Statutaire vs. werkelijke zetel

We onderscheiden grosso modo twee zienswijzen over de ‘nationaliteit’ van de vennootschap: de leer van incorporatie vs. de theorie van de werkelijke zetel. De eerste theorie (Nederland; VK) gaat uit van een formeel criterium en stelt in principe dat een vennootschap en haar activiteiten worden beheerst door het recht van de staat waarin zij officieel werd opgericht of ingeschreven (geïncorporeerd). Deze assumptie laat in mindere of meerdere mate een keuzebevoegdheid aan de onderneming in kwestie om te bepalen waar zij zich wenst te vestigen in functie van het recht dat voor haar het gunstigst is (i.e. forum shopping). Wanneer het de vennootschap wordt toegelaten om effectief te migreren door haar statutaire zetel te verplaatsen spreken we van de statutaire zetel-benadering. Er zijn tussen de nationale rechtsstelsels naast verschillen op fiscaal gebied, ook verschillen van vennootschapsrecht, contractenrecht of internationaal privaatrecht die belangrijke praktische voordelen of nadelen met zich meebrengen en die een onderneming in aanmerking kan nemen wanneer zij nadenkt over haar plaats van vestiging. 

De tweede theorie (Luxemburg; Frankrijk) gaat eerder uit van een functioneel criterium en duidt de plaats van de werkelijke activiteiten van de vennootschap (de economische werkelijkheid; het centrum van voornaamste belangen of bestuurscentrum) aan als doorslaggevend. Onder een dergelijke opvatting kan men de ‘nationaliteit’ van de vennootschap of haar plaatselijke kantoren moeilijker loskoppelen van de centrale (operationele) activiteiten en wordt de mogelijkheid tot ‘forum shopping’ in belangrijke mate ingeperkt.


Keuze voor de statutaire zetel

De Belgische moderniseringsbeweging neemt de administratieve zetel van de vennootschap ten volle als uitgangspunt, zowel voor inheemse als voor immigrerende en emigrerende vennootschappen. Men kiest dus voor een verregaande bewegingsvrijheid en zal buitenlandse vennootschappen in principe toelaten zich ‘Belgisch’ te noemen en zich naar Belgisch recht te gedragen van zodra zij worden geregistreerd bij een Belgische griffie. Dit biedt interessante internationale perspectieven. De vaststelling is trouwens dat de weinige multinationals die vandaag nog ‘Belgisch’ zijn een belangrijk deel van hun activiteiten elders ontplooien. Het is vooral de bedoeling deze ondernemingen in België te houden. Maar ook de mobiliteit van puur ‘Belgische’ vennootschappen kan verhogen, aangezien zij naar Belgisch recht relatief eenvoudig de banden met het Belgisch rechtssysteem zullen kunnen doorknippen door hun maatschappelijke zetel te herlokaliseren via een procedure van grensoverschrijdende zetelverplaatsing/omvorming, met continuïteit van de rechtspersoon in kwestie, waarna het Belgisch rechtssysteem in principe niet meer aan de vennootschap blijft ‘kleven’. Wel moeten de nodige garanties worden voorzien, zoals een hoge meerderheid (of unanimiteit) binnen de algemene vergadering, een wachttermijn met verzetsrecht voor onbetaalde derden, verslaggeving door het bestuur en de commissaris op grond van een (tussentijdse) balans, alsook attestering door een notaris en publicatie. Wanneer de vennootschap in kwestie onderworpen is aan een insolventieprocedure, zou zij zich niet op de procedure kunnen beroepen.

Bijkantoren   zijn onderworpen aan een aantal specifieke regels.

Let op:   Het uitgangspunt van de administratieve zetel mag niet worden doorgetrokken naar problemen van fiscaliteit of insolventie. In deze twee rechtstakken wordt uitgegaan van de werkelijke zetelleer (‘centre of main interests’ resp. ‘zetel van bestuur of beheer’).


Light vehicles

In hetzelfde kader van toenemende mobiliteit verspreidt zich over de grenzen heen een interesse in coherente, transparante regimes en in vereenvoudigde vennootschapsvormen (vereenvoudigde oprichting, minder formaliteiten of dwingende rechtsregels, etc.). Ook hier doet zich een zekere concurrentie voor tussen de verschillende (lid)staten om te voorzien in de meest flexibele vennootschapsvormen (‘light vehicles’). De aangekondigde wijzigingen voor de BVBA getuigen dat een dergelijk gedachtegoed ook bij de Belgische wetgever aanwezig is.



IV.   Wijzigingen voor de BVBA


De BV als referentievennootschap

In eerste plaats wil men het economisch onderscheid tussen de BVBA en de NV verstevigen. De NV wordt voorbehouden voor de allergrootste (beursgenoteerde) ondernemingen (zie Wijzigingen voor de NV). Maar tegelijkertijd zullen op juridisch vlak significante verschillen tussen de twee belangrijkste kapitaalvennootschappen verwateren. De BVBA en de NV worden dermate geliberaliseerd dat een heel aantal van hun eigenheden (zoals bvb. het collegiaal bestuur in de NV of de eenhoofdige BVBA) gemeenschappelijk worden. Hiermee worden enkele oplossingen die reeds in de praktijk waren uitgewerkt (‘default-oplossingen’) wettelijk verankerd. 

De bedoeling is om van de BVBA net zoals de Nederlandse BV of de Duitse GmbH dé referentie-kapitaalvennootschap te maken voor kleine, middelgrote en zelfs grote Belgische ondernemingen. Naar verwachting zal een groot aantal Belgische NV’s zich gaan omvormen tot een BV(BA) (zie Overgangsregime).


Omdoping tot ‘BV’?

Het idee circuleert om de BVBA naar Nederlands voorbeeld om te dopen tot “BV”. Laat u echter niet laten verwarren: niet de “beperkte aansprakelijkheid” (“-BA”) komt te vervallen, maar het zal wel mogelijk worden om te tornen aan het “besloten” karakter van de vennootschap (“B(V)”; zie verder). Het verdwijnen van het begrip 'kapitaal' binnen de BV(BA) heeft weliswaar een belangrijke invloed, maar dit betekent nog niet dat men het principe van de beperkte aansprakelijkheid van aandeelhouders volledig verlaat (zie hierna).


Flexibiliteit als troef

De bedoeling is om de BV(BA) ook aantrekkelijk te maken voor startende ondernemingen. Ook wil men een flexibelere vennootschapsvorm creëren die geschikt is voor gebruik in een internationale context (‘light vehicle’; zie Corporate Mobility). Deze idee krijgt in de eerste plaats vorm in een grote flexibiliteit qua vormgeving van de vennootschap. De wetgever wil het wettelijk regime ter zake van de BVBA grotendeels van aanvullend recht maken, wat meteen betekent dat aandeelhouders ervan kunnen afwijken in de statuten (of bij aandeelhoudersovereenkomst). Zij zullen hun vennootschap zo op maat kunnen maken in functie van de manier waarop zij willen ondernemen. Slechts waar niets uitdrukkelijk wordt geregeld, valt men terug op het vangnet dat de wetgever biedt. Het is duidelijk dat de BV(BA) zo een zeer soepel vehikel wordt. We staan hieronder stil bij enkele belangrijke consequenties van deze omwenteling.

Eén van de veruitwendigingen van keuzevrijheid voor de aandeelhouders is dat zij zullen kunnen opteren voor een vrije of voorwaardelijke overdraagbaarheid van de aandelen in de vennootschap naar analogie van de aandelen binnen een NV. Gelet op het ingrijpend karakter zou voor het 'open' maken van de BV(BA) weliswaar een statutaire meerderheid moeten worden gevonden. Vandaag is de beperkte overdraagbaarheid van aandelen in de BVBA de regel. Deze regel zou ook de default-situatie blijven onder het nieuw recht bij gebreke van afwijkende statuten, maar in het geval van een onredelijke weigering van overdracht zou de aandeelhouder naar de rechter kunnen stappen (zie ook uittredingsprocedure o.w.v. gegronde redenen).

Het mag duidelijk zijn dat men dus zal kunnen afwijken van het besloten karakter van de BV(BA). In het verlengde van dit idee wil men ook afstappen van het numerus clausus voor de uitgifte van effecten door de BV(BA) en het mogelijk maken voor de BVBA om (ook converteerbare of eeuwigdurende) obligaties en warranten uit te geven. Door de lidmaatschapsrechten verbonden aan bepaalde aandelen te modaliseren of volledig weg te nemen(zie hierna), zou een BV(BA) feitelijk ook een type winstbewijzen kunnen creëren. In een 'open' BV is het aandelenregister van belang. Een inschrijving op naam in het register geldt als vermoeden van titel voor de betrokken aandelen tot bewijs van het tegendeel. Verder is er sprake van de bevoegdheden van de algemene vergadering van obligatiehouders onder te brengen onder deze van de gewone algemene vergadering van aandeelhouders en het eerste orgaan te schrappen.

Het is zelfs niet uitgesloten dat de nieuwe BV zou kunnen worden genoteerd, hoewel dit niet echt het uitgangspunt is van de wetgever.

Men zou ook de vrije toetreding tot een BVBA kunnen regelen, al dan niet door de creatie van nieuwe aandelen. Voor een vrij verloop van vennoten is men vandaag aangewezen op de coöperatieve vennootschapsvormen (de ‘duiventilvennootschap’; zie Wijzigingen voor de coöperatieve vennootschap). Toch blijft het mogelijk om het privatief karakter van (familie)vennootschappen te waarborgen door middel van statutaire of conventionele bepalingen. 

Ook zullen aandeelhouders vermoedelijk kunnen voorzien in een zuiver interne uitsluitings- en uittredingsprocedure ten laste van het vennootschapsvermogen. Vandaag is men aangewezen op een dwingend wettelijk geschillenbeslechtingsmechanisme waarbij een specifieke gerechtelijke procedure moet worden doorlopen. Een vennootschapsinterne procedure kan tijd en kosten besparen en kan een goed alternatief zijn indien geen markt kan worden gevonden voor de over te nemen aandelen. Bij een conventioneel geregelde geschillenregeling verdient het aanbeveling om op voorhand goed stil te staan bij de redenen tot uitsluiting (of uittreding), de waarderingsmethode(n) en de peildatum voor waardering, omdat hierover in conflictueuze situaties zeer vaak discussie ontstaat. Een conventionele exit zou onmogelijk zijn in de eerste 2 jaar na de oprichting van de vennootschap gelet op de oprichtersaansprakelijkheid.

Als alternatieve vorm om een aandeelhouder uit te kopen zonder tussenkomst van een rechter bestond de regeling inzake inkoop van eigen aandelen. Ook om andere redenen (structureel, financieel, fiscaal, etc.) werd deze regeling gebruikt. Deze figuur blijft naar nieuw recht behouden en wordt zelfs uitgebreid tot overname van aandelen voor meer dan 20% van het maatschappelijk kapitaal (afschaffing van het plafond).

Wat de wettelijke geschillenregeling betreft, bevestigt de wetgever een aantal principes over (het moment van) waardering van de over te dragen aandelen en het moment van eigendomsoverdracht zoals deze reeds waren verduidelijkt in de (cassatie)rechtspraak. Ook bevestigt de nieuwe wet dat de rechter specifieke waarderingsclausules in het geval van een uitsluiting/uittreding moet respecteren, tenzij zij manifest onredelijk zijn.


Exit ‘kapitaal’

Naast de vrije vormgeving is een belangrijke tweede krachtlijn de vooropgestelde afschaffing van het begrip '(minimum)kapitaal'.7 Op vandaag moet voor de oprichting van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid minstens €18.550 aan kapitaal worden voorzien als minimaal onderpand voor de schuldeisers van de op te richten vennootschap.8 Daarvan moet - afhankelijk van de gekozen vorm - een gedeelte effectief volstort worden door de oprichter(s). Bij een eventueel falen kunnen de aandeelhouders steeds worden aangesproken tot volstorting van het nog niet gestort kapitaal en bestaat een risico op aansprakelijkheid van de oprichters bij oprichting met kennelijk ontoereikende middelen met een faling binnen 3 jaar na oprichting tot gevolg. 

De afschaffing van het minimumvereiste zou een drempelverlagende werking hebben voor startende ondernemers met weinig startkapitaal. Dit valt toch te nuanceren. Een startende ondernemer zal zich er nog steeds van moeten verzekeren voldoende middelen te voorzien om de activiteiten van de vennootschap in haar eerste levensjaren op realistische en economisch verantwoorde wijze te kunnen financieren, waarbij men best een liquide buffer aanhoudt voor onvoorziene omstandigheden. Door de netto-benadering (zie hieronder)wordt de oprichter/aandeelhouder opgelegd om hiervoor in te staan. De uitgebreide aansprakelijkheidsregels voor het bestuur bij verderzetting van illiquide vennootschappen (ref. boek XX W.E.R.) hebben eenzelfde werking op bestuursniveau.

Naar nieuw recht wil men voor de BV eigenlijk in het geheel afstappen van het begrip 'kapitaal' (de "kapitaalloze BV"). Vanuit een netto-benadering introduceert men het uitgangspunt van een 'toereikend (eigen) vermogen'. Omdat een belangrijk en als evident ervaren onderpand voor de schuldeisers in het economisch verkeer wegvalt met het verdwijnen van het maatschappelijk kapitaal, is een zekere achterdocht voor handel met starters niet uit te sluiten, wat eerder de tegenovergestelde werking zou hebben. In het licht van de bescherming der schuldeisers en het vermijden van ondergekapitaliseerde - of loutere brievenbusvennootschappen wordt gedacht aan diverse alternatieve garantieregels. Vaak aangehaalde mogelijkheden zijn:

•    Een verstrenging van de regels over het versterkt financieel plan dat de oprichters moeten neerleggen, waarbij in ieder geval voldoende garanties moeten worden voorzien voor de schuldeisers (vb. een bepaalde ratio eigen/vreemd vermogen) en eventueel zelfs bepaalde voorzieningen in kunnen worden opgenomen.
•    Het introduceren van het begrip ‘toereikend (aanvangs)vermogen’, dat vereist dat voldoende middelen worden voorzien om de vooropgestelde activiteiten op korte en middellange termijn te financieren (positieve verplichting), gekoppeld aan een verstrengde oprichtersaansprakelijkheid in het geval van een oprichting met een manifest ontoereikend vermogen. 
•    De dubbele voorwaarde voor elk soort 'uitkering van kapitaal' (incl. (interim)dividenden, tussentijdse uitkeringen, kapitaalvermindering, uitsluiting/uittreding ten laste van het vennootschapsvermogen, inkoop van eigen aandelen of financiële bijstand) dat: (i) de uitkering niet resulteert in een negatief eigen vermogen, zoals dit blijkt uit de laatst goedgekeurde cijfers (neergelegde jaarrekening of evt. een geauditeerde tussentijdse balans) (de ‘solvabiliteitstest’ of 'balanstest') en (ii) de vennootschap ook na uitkering van het resultaat voldoende liquide middelen heeft om haar schulden op korte termijn (12 maanden) te voldoen, in acht genomen de redelijkerwijze te verwachten ontwikkelingen, die het bestuur moet documenteren (de ‘liquiditeitstest’). Wanneer men dan niet aan deze voorwaarden voldoet, is het bestuur aansprakelijk in het kader van de liquiditeitstest en zal de vennootschap de 'uitkeringen' kunnen terugvorderen van alle aandeelhouders.
•    Meer garanties bij de beoordeling van inbrengen (in natura) (terugkeer van de 'fairness opinion'?).
•    …

Ook andere regels ter bescherming van schuldeisers die het maatschappelijk kapitaal als aanknopingspunt hebben (zoals de alarmbelprocedure of de regeling inzake quasi-inbreng) zullen moeten worden herbekeken. Voor de alarmbelprocedure kan worden gedacht aan een gelijkaardige regeling die niet meer gekoppeld is aan het (minimum-)kapitaal, maar eveneens aan een netto-benadering (cf. solvabiliteits- en liquiditeitstest hierboven). De figuur van de BVBA-starter (S-BVBA) wordt onnuttig en zal worden afgeschaft.


Onevenredige verdeling van rechten

Het begrip ‘kapitaal’ wordt losgekoppeld van de machtsverhoudingen binnen de vennootschap. Men zou voortaan kunnen afstappen van de regel “één aandeel, één stem” en de inbreng als fractie van het kapitaal, met de bijhorende proportionele rechten, zelf kunnen bepalen. Dit betekent dat men in principe ook een disproportionele winstverdeling en/of meervoudige stemrechten zal kunnen overeenkomen. In essentie zullen de aandeelhouders de lidmaatschaps- en patrimoniale rechten binnen de vennootschap vrij kunnen conditioneren en a.h.w. vrij 'klassen' van aandelen kunnen uitwerken. Zelfs de volledige uitsluiting van de verliezen, die voorheen streng verboden was, zou mogelijk worden. Flexibiliteit in de winstverdeling en machtsverhoudingen kan investeerders aantrekken. Meervoudige stemrechten kunnen een manier zijn om langetermijndenken binnen de vennootschap te belonen (vb. ‘loyauteitsstemrecht’) of om vijandige overnames te ontmoedigen. Een regel die in de praktijk wellicht als een zwaar obstakel zal worden ervaren is de statutaire meerderheid die men eenmaal zal moeten vinden om het gediversifieerd systeem in te voeren. Een aandachtspunt is om steeds een duidelijk en geactualiseerd overzicht te bieden van de verschillende soorten aandelen en de rechten die eraan verbonden zijn in het aandeelhoudersregister.


Governance

Verder op het elan van de keuzevrijheid wordt gedacht aan een belangrijke wijziging op governance-gebied: de mogelijkheid om in de statuten van een BVBA te opteren voor een (monistisch) collegiaal bestuur. Op vandaag is de regel dat de BVBA ten aanzien van derden kan handelen door het optreden van elkeen van haar zaakvoerders, zonder dat de toestemming van andere zaakvoerders moet worden geverifieerd. De vraag is of een derde in de toekomst door het bestaan van een keuzemogelijkheid in zijn betrekkingen met een BVBA zal moeten nagaan of deze een collegiaal bestuursorgaan heeft en of er dan sprake is van de nodige meerderheden, dan wel of hij zich bij een BVBA nog steeds zal kunnen beroepen op de regel dat één zaakvoerder de vennootschap geldig kan verbinden, zonder dat hij daartoe de statuten moet controleren op eventuele afwijkingen.6 Ook andere aspecten m.b.t. het bestuur (zoals duur, ontslag, etc. ) zullen vrij kunnen worden geregeld.



V.   Wijzigingen voor de NV


Voorbehouden voor de grootsten

De naamloze vennootschap wordt voortaan voorbehouden voor daadwerkelijk ‘grote’ (beursgenoteerde) ondernemingen. Een substantieel aantal vennootschappen die thans de vorm van een NV aannemen zal zich naar verwachting na de wetswijziging omvormen tot een BVBA. Daar staat dan weer tegenover dat men binnen de BVBA gelijkaardige regels als voor de NV uitwerkt, zodat beide vennootschapsvormen op juridisch vlak meer gelijk worden getrokken.9 Het (minimum)kapitaal (€61.500, volledig te volstorten) en de kapitaalbeschermingsregels blijven overeind voor de NV, hoewel de nieuwe wettelijke omschrijving van het vennootschapsbegrip uitgaat van een "vermogen".


De éénhoofdige NV

Verder wil men naar spiegelbeeld van de BVBA de mogelijkheid van een éénhoofdige NV (1 aandeelhouder; als het ware de ‘E-NV’) introduceren in het rechtsverkeer. Het lijkt vanzelfsprekend dat dan minstens de beschermingsregels zoals deze vandaag bestaan t.b.v. de schuldeisers van een E-BVBA worden hernomen voor de eenhoofdige NV. Aangezien het gaat om de werkelijk grootste ondernemingen, lijkt het aangewezen dat men verregaande garanties voorziet.


Wijziging van de statuten

Een andere denkpiste is het facultatief verlagen van de vereiste meerderheid voor statutenwijzigingen (3/4) naar 2/3. De voorwaarden om bvb. een kapitaalverhoging door te voeren worden dus iets minder stringent. De vraag is hoe men dit binnen de reeds bestaande vennootschappen zal kunnen invoeren. Wellicht zal men de facto alsnog eenmalig een 3/4-meerderheid moeten vinden.


Governance

De belangrijkste denkpistes voor de NV hebben betrekking op het bestuur. Zo wil men ook op het niveau van het bestuur de éénhoofdigheid mogelijk maken, daar waar het collegiaal bestuur binnen de NV op vandaag de regel is. 

Daarnaast wordt gedacht aan een facultatief duaal collegiaal bestuursmodel naar Nederlands, Duits en Frans voorbeeld, geïnspireerd op de huidige realiteit in vele beursgenoteerde vennootschappen (‘Two Tiers’). Concreet zou de wetgever het Directiecomité vervangen door een Directieraad, bestaande uit minstens 3 leden en bevoegd voor het geheel van de operationele activiteiten en voor al wat niet uitdrukkelijk aan de Raad van Toezicht toekomt (residuaire bevoegdheid). In lijn met deze bevoegdheid wordt eraan gedacht de notie ‘dagelijks bestuur’ af te schaffen, ten voordele van een systeem dat uitgaat van ruime of specifieke delegaties van de bestuursbevoegdheden. De meer strategische beslissingen (het beleid) en het toezicht op de operationele beslissingen van de Directieraad komen onder de bevoegdheid van een Raad van Toezicht (eveneens minstens 3 leden). De Raad van Toezicht is finaal verantwoordelijk voor de jaarrekening, hoewel de Directieraad wel een jaarlijks rapport moet overmaken aan de Raad. Ook in het kader van de belangenconflictenregeling neemt de Raad van Toezicht een centrale rol in. Normaal gezien wordt de vennootschap jegens derden vertegenwoordigd door de Directieraad. Vanuit Corporate Governance-oogpunt is het vanzelfsprekend van belang dat de mandaten van beide organen niet-cumuleerbaar zijn (‘Chinese Wall’). Voor zowel de benoeming als het ontslag en verlenen van kwijting geldt dat de algemene vergadering bevoegd is voor de Raad van Toezicht en de Raad van Toezicht voor de Directieraad. Het monistisch collegiaal bestuursmodel blijft het default-stelsel. Voortaan zijn dus binnen de NV drie bestuurssystemen mogelijk.

Men zou het statuut van de bestuurder ook kunnen verankeren in de statuten van de vennootschap of een bepaalde ontslagbescherming kunnen voorzien (opzeggingstermijn en/of –vergoeding, voorwaarden, motivering, vetorecht tegen eigen ontslag, etc.). Wetstechnisch kan men dit bereiken door de algemene regel die stelt dat de bestuurder van een NV op elk moment en zonder motivering ontslagen kan worden (ontslagad nutum) van aanvullend recht te maken, zodat men er statutair van kan afwijken. Hoe dan ook blijft het ontslag om wettelijke redenen altijd mogelijk.

Verder wil men het aansprakelijkheidsregime voor bestuurders van de NV grondig herdenken. Zo wordt een marginale toetsing voorgesteld bij de beoordeling van de aansprakelijkheid van een bestuurder, in die zin dat hij slechts aansprakelijk kan worden gesteld in de mate dat hij kennelijk niet heeft gehandeld als een normaal en diligent bestuurder, geplaatst in dezelfde omstandigheden. In het kader de aansprakelijkheid voor overtredingen van de wet of de statuten zal de bestuurder zich bovendien kunnen verweren indien hij niet heeft deelgenomen aan de overtreding en er specifiek melding van heeft gemaakt aan alle andere bestuurders (i.p.v. aan de algemene vergadering, wat in de praktijk als een echte drempel werd ervaren).

Een andere denkpiste is het kwantitatief plafonneren van de bestuurdersaansprakelijkheid in functie van de omzet en het balanstotaal van de betrokken onderneming. Er werd bijvoorbeeld gedacht aan de volgende wettelijke caps:

•    Max €125.000            omzet < €350.000 en balanstotaal < €175.000 
•    Tussencategorie(ën) 
•    Max €12.000.000       omzet > €50.000.000 of balanstotaal > €43.000.000.

Een dergelijke regeling zou erg vernieuwend zijn, aangezien de aansprakelijkheid van bestuurders zoals deze voortvloeit uit de wet in principe onbegrensd is. De achterliggende bedoeling is onder meer om de bestuurdersaansprakelijkheid beter verzekerbaar te maken en gelijk te trekken met de aansprakelijkheidsbeperkingen voor andere beroepsgroepen. Het is echter niet onbestaanbaar dat een wettelijk verankerde aansprakelijkheidsbegrenzing moral hazard in de hand werkt, hoewel men in de praktijk toch vaak verzekerd is. Ook is het niet ondenkbaar dat men de vennootschap kunstmatig 'klein' houdt om een hogere aansprakelijkheid te vermijden. Tot slot kunnen ook vraagtekens worden geplaatst bij het uitgangspunt dat het wettelijk plafond van toepassing zou zijn voor elke claim of groep van claims die voortkomt uit eenzelfde feit, onafhankelijk van het aantal schadelijders of aansprakelijke bestuurders en voor elk type fout (contractueel; buitencontractueel; zelfs strafrechtelijk). De enige partij die uitgezonderd zou zijn van het beperkte aansprakelijkheidsregime is de fiscus, in de mate dat een bestuurder persoonlijk aansprakelijk wordt gesteld in het kader van fiscale vennootschapsschulden. De RSZ zou dan weer niet uitgezonderd zijn voor sociale vennootschapsschulden, wat moeilijk als een gelijke behandeling kan worden gezien.

Verder wordt bevestigd dat de vaste vertegenwoordiger van een bestuursorgaan voortaan enkel een natuurlijke persoon kan zijn en dat deze functie niet cumuleerbaar is met een afzonderlijk bestuursmandaat.


Wijzigingen relevant voor financiële markten

Andere voorstellen die op tafel liggen zijn: (i) het gelijktrekken van de rechtsregels voor beursgenoteerde vennootschappen en vennootschappen die een openbaar beroep doet op het spaarwezen (de laatste vorm zou worden afgelast), (ii) de mogelijkheid voor genoteerde vennootschappen om op eigen initiatief te privatiseren (‘delisting’), een operatie waar men nu een bijzonder gereglementeerde procedure van gedwongen uitkoop (‘squeeze out’) voor moet doorlopen en en (iii) een wettelijk loyauteitsstemrecht (verdubbeling na 2 jaar) als enige vorm van disproportionele verdeling van stemrechten binnen de genoteerde NV. Ook voor de NV wordt het proportioneel stemrecht immers van aanvullend recht. Voor het overige blijven de wijzigingen voor financiële markten vooralsnog beperkt.



VI.   Wat met de coöperatieve vennootschap?

Ons huidig vennootschapsrecht kent twee vormen van coöperatieve samenwerkingsverbanden:

•    De coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid (CVOA
•    De coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (CVBA).

De 'CV'

De wetgever wil toe naar één coöperatieve vennootschapsvorm en zou daartoe de CVOA afschaffen. Men wil de coöperatieve vennootschap voorbehouden voor samenwerkingsvormen die getuigen van een eigenlijke coöperatieve gedachte, met een welbepaald doel dat getuigt van de coöperatieve gedachte en met minstens drie vennoten, als uitzondering op het nieuwe uitgangspunt dat eenhoofdige vennootschappen zijn toegestaan (de 'CV'). Nu de BV(BA) wordt omgevormd tot de flexibele vennootschap bij uitstek, is het de bedoeling dat oneigenlijke coöperaties kiezen voor een meer passende vennootschapsvorm. Aandelen in de CV zullen slechts kunnen worden overgedragen aan personen die voldoen aan de categorieën voorzien in de statuten van de vennootschap en met goedkeuring van het bestuur. In de praktijk hadden meerdere ondernemers die eigenlijk niet (meer) ingegeven waren door de coöperatieve gedachte (het kostendelende uitgangspunt), maar eerder een kapitalistische organisatie voor ogen hadden, toch gekozen voor de coöperatieve vennootschapsvorm, grotendeels omwille van de grote flexibiliteit die de wetgever voor deze vennootschappen toestond. Eén van deze voordelen was de mogelijkheid om de in- en uittrede van vennoten volledig vrij en intern te regelen, zonder tussenkomst van een rechter of ruchtbaarheid.

De nieuwe CV volgt grotendeels de BV op het vlak van organisatie en bestuur.



VII.   Reductie van overige vennootschapsvormen


Met de borstel door de vennootschapsvormen

De moderniseringsbeweging stelt een sterke vereenvoudiging van het groeperingslandschap voorop. Initieel was het de bedoeling om het aantal vennootschappen globaal te beperken tot vier door de minst gebruikte vormen op te doeken. De (politieke) realiteit dwingt ons toch om een en ander te nuanceren. Het blijft wel de bedoeling om het aantal vennootschapsvormen fel te reduceren en zo het landschap te vereenvoudigen. Dit maakt het Belgisch rechtssysteem overzichtelijker en aantrekkelijker voor (buitenlandse) investeerders. Een openstaande vraag is of het gedeelte ‘algemene bepalingen’ in het Wetboek van Vennootschappen helemaal kan worden geschrapt ten voordele van een afgebakend regime per type vennootschap.

De volgende minst gebruikte of overbodig geworden Belgische vennootschapsvormen worden waarschijnlijk afgeschaft:

•    De coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid (CVOA)
•    De commanditaire vennootschap op aandelen (Comm.VA)
•    De tijdelijke handelsvennootschap (THV)
•    De stille handelsvennootschap (SHV)
•    Het economisch samenwerkingsverband (ESV)
•    De vennootschap met sociaal oogmerk (VSO)
•    De landbouwvennootschap (LV).

De BV, CV, VOF en Comm.V. zullen echter wel kunnen worden erkend als landbouwvennootschappen om het voordelig fiscaal regime en de financiële steun van het VLIF te blijven genieten.

De maatschap als referentie

In de plaats komt de maatschap als referentievennootschap voor samenwerkingsverbanden of verenigingen van middelen waarbij het niet de bedoeling is een afzonderlijke rechtspersoon tot stand te brengen. Men kan de maatschap zeer vrij vorm geven in functie van de praktische noden (tijdelijk of duurzaam, ‘stil’, etc. ). De maatschap veronderstelt per uitzondering wel minstens 2 deelgenoten.

Als vennootschap met onvolkomen rechtspersoonlijkheid zou de gewone commanditaire vennootschap (Comm.V) blijven bestaan. De afschaffing van de aandelen aan toonder, samen met de mogelijkheid van een verankerd bestuur binnen de NV maakt van de Comm.VA een overbodige figuur die wordt afgeschaft (zie hoger). Mogelijkerwijs blijft daarnaast de vennootschap onder firma (VOF) bestaan als vereenvoudigde vorm om een onderneming te voeren onder gezamenlijke naam.

Daarnaast zullen uiteraard ook de (in België weinig gebruikte) Europese vennootschapsvormen blijven bestaan (SE-SCE-EESV).


Impact

Vooral de afschaffing van de THV kan een praktische impact hebben, met name in de aannemingssector, waar men aangewezen zal zijn op de (commerciële) maatschap als samenwerkingsvorm voor projecten. De gevolgen hiervan zijn wel te nuanceren. Ook aan de maatschap kan immers een tijdelijk karakter worden gegeven dat bijvoorbeeld gekoppeld is aan een bepaald project. Op het gebied van aansprakelijkheid zijn de maatschap en de THV vergelijkbaar. Op fiscaal gebied blijft de maatschap, net als de THV, transparant. De schrapping van deze vaak gekozen samenwerkingsvorm voor aannemers zal dus eerder esthetisch van aard zijn.

We mogen concluderen dat - ondanks de afschaffing van een heel aantal vennootschapsvormen - toch een redelijk geschakeerd organisatielandschap overblijft, weliswaar binnen het kader van duidelijker afgelijnde figuren van hervormd groeperingsrecht.



VIII.   Het overgangsregime


Overgangsperiode en begeleidende maatregelen

Er wordt een gefaseerd overgangsregime als uitgangspunt genomen. Momenteel gaat men uit van 3 fasen, die de betrokken ondernemingen de nodige tijd geven om zich aan te passen of, indien zij dit niet doen, een quasi-automatische werking garanderen (de termijnen zijn indicatief):10

•   Onmiddellijke toepassing van de dwingende bepalingen vanaf inwerkingtreding (d.w.z. vanaf start eerste boekjaar dat aanvangt binnen het jaar na inwerkingtreding). Vanaf haar inwerkingtreding is de wet uiteraard van toepassing op (de statuten van) alle nieuw op te richten vennootschappen.
•    Verplichte aanpassing van de statuten aan het hervormd recht binnen 5 jaar na inwerkingtreding (10 jaar voor verenigingen en stichtingen). Het uitgangspunt is ook dat men naar aanleiding van elke statutenwijziging binnen deze periode de statuten meteen volledig conformeert aan het nieuwe recht. Men kan altijd opteren voor het nieuwe recht door zich er (volledig) aan te conformeren (opt in). Na het verstrijken van deze termijn zullen bepalingen in de statuten die strijdig zouden zijn met de wet automatisch voor niet geschreven worden gehouden.
•    Conversie in een nieuwe vennootschapsvorm of vereniging binnen 10 jaar na inwerkingtreding. Indien men hier na het verstrijken van de termijn niet aan voldoet, is het uitgangspunt een automatische omvorming naar de meest aansluitende vennootschapsvorm. Voor de volgende organisatievormen zijn dit volgens het voorontwerp:

    •    Comm.VA -> NV
    •    BVBA -> BV
    •    CVBA -> CV
    •    CVOA -> VOF
    •    Comm.VA -> NV
    •    LV -> Comm.V/VOF
    •    ESV -> VOF
    •    Beroepsvereniging -> VZW

Voor de THV en de SHV is de meest aansluitende vorm o.i. de maatschap. Een automatische kwalificatie van een VSO als VZW ligt moeilijk. Men zal opteren voor de vennootschapsvorm die het meest aansluit bij de gekozen vorm van samenwerking.

Het uiteindelijke wetsontwerp kan concrete maatregelen voorzien voor een gefaciliteerde omzetting van alle of bepaalde vennootschappen en verenigingen (vb. vereiste meerderheden, etc. ).



IX.   Besluit


Het nieuwe organisatierecht zal een impact hebben op een heel aantal binnenlandse, maar ook buitenlandse ondernemingen die in aanraking komen met het Belgisch rechtsstelsel. De kans bestaat dat een revisie van de structuur van uw vennootschap, haar statuten en/of interne conventies zich opdringt. In ieder geval ontstaan interessante nieuwe mogelijkheden. We zijn steeds beschikbaar voor bespreking of advies omtrent de concrete gevolgen voor uw onderneming of organisatie. Ook indien u begeleiding zoekt naar aanleiding van een reorganisatie of omvorming, kan u ons contacteren.

Onze weergave is slechts bedoeld om de krachtlijnen van een mogelijke wetswijziging aan te geven en geenszins als concreet advies, noch om als basis te dienen voor concrete (beleids)beslissingen. Noteer dat elk van de aangehaalde elementen kan wijzigen op elk gegeven moment en dat wat u leest inmiddels achterhaald kan zijn door recentere ontwikkelingen.



Glenn Smet


   T  +32 3 201 14 29







1  Zie onder meer het Federaal regeerakkoord van 9 oktober 2014 en de Beleidsverklaring van Minister Koen Geens van 17 november 2014, Parl.St. Kamer 2014-15, nr. 54K0020/018. Zie ook het Verslag van de Commissie van de gedachtewisseling met de minister van Justitie en met deskundigen van het Belgisch Centrum voor Vennootschapsrecht over de modernisering van het vennootschapsrecht van 3 december 2015, Parl.St. Kamer 2015-16, nr. 54K1500/001.


2   Zie bvb. het Verslag van de Commissie van de hoorzitting met de heer Vincent Van Dessel, voorzitter van de raad van bestuur en CEO van EURONEXT BRUSSELS, over de modernisering van het vennootschapsrecht van 26 januari 2015, Parl.St. Kamer 2015-16, nr. 54K1609/001. Zo werden ook de FSMA en talrijke beroepsverenigingen en werkgeversorganisaties geraadpleegd door het BCV.


3   Bvb. door middel van transacties met de leden aan niet-marktconforme voorwaarden.


4   Het nieuwe Boek XX treedt in werking op 1 mei 2018. Zie (artikel 2 van) de Wet van 11 augustus 2017 houdende invoeging van het Boek XX "Insolventie van ondernemingen", in het Wetboek van economisch recht, en houdende invoeging van de definities eigen aan Boek XX en van de rechtshandhavingsbepalingen eigen aan Boek XX in het Boek I van het Wetboek van economisch recht, BS 11 september 2017.


5   In dit verband kan worden verwezen naar een reeks belangrijke arresten van het Hof van Justitie, waaronder Daily Mail, Centros, Überseering, Inspire Art, Cartesio en Vale. Zie recenter ook Polbud.


6   Uitvloeisel van de zgn. Prokura-leer.


7   Soms wordt gesproken van een vervanging van het begrip ‘kapitaal’ door het begrip ‘eigen vermogen’. O.i. stelt zich de noodzaak voor een dergelijke wijziging van terminologie niet. Vandaag worden de begrippen ‘netto-actief’ en ‘eigen vermogen’ door elkaar gebezigd. Boekhoudkundig en fiscaal gezien blijft de notie ‘kapitaal’ wat ze is, te weten het geheel der inbrengen van de aandeelhouders.


8   Een uitzondering is de BVBA-starter of ’S-BVBA’. Hier geldt een afzonderlijk regime, dat voortaan overbodig wordt.


9   Een belangrijke nuance blijven de regels van bijzonder financieel recht die van toepassing zijn op beursgenoteerde NV’s, die van een andere orde zijn dan de louter vennootschapsrechtelijke regels.


10   Cf. https://www.tijd.be/politiek-economie/belgie-federaal/Bvba-wordt-de-nieuwe-norm/9912655.