Expertises Secteurs

Share

29.06.2018

Wijziging rechtsplegingsvergoeding

Wijziging in rechtspraak: nu ook rechtsplegingsvergoeding voor herstelvorderende overheid in correctionele dossiers

In enkele recente dossiers waarin GSJ advocaten was betrokken, heeft de correctionele kamer van het Hof van Beroep te Antwerpen geoordeeld dat er, in tegenstelling tot voorgaande rechtspraak, ook een rechtsplegingsvergoeding kan worden gevraagd door de overheid dewelke herstel vordert op basis van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.

In arrest van 27 juni 2018, 2017/CO/746 van de C4 kamer van het Hof van Beroep te Antwerpen werd dit als volgt gemotiveerd:

“…

Tot voor kort werd artikel 1022 Ger. Wetboek echter zowel door het Grondwettelijk Hof als door het Hof van Cassatie zo geïnterpreteerd dat de herstelvorderende overheid, optredend in het algemeen belang, geen aanspraak kon maken op een rechtsplegingsvergoeding.

Met de arresten nr. 68/2015, 69/2015 en 70/2015 van 21 mei 2015, die uitspraak doen over prejudiciële vragen, oordeelde het Grondwettelijk Hof echter uitdrukkelijk zijn rechtspraak over de verhaalbaarheid van de kosten en erelonen van advocaten in de geschillen voor de burgerlijke rechter tussen een overheid die optreedt in het algemeen belang en een particulier, in haar geheel te moeten overwegen.

Met de drie voormelde arresten heeft het Grondwettelijk Hof zich enkel uitgesproken over procedures voor de burgerlijke rechtbank.  Het Grondwettelijk Hof heeft zich niet uitgesproken over de vraag of zijn gewijzigde zienswijze ook geldt voor de herstelvorderende overheid die zich voor de strafgerechten als een procespartij manifesteert.

Dit Hof ziet echter geen redenen waarom de in de drie voormelde arresten gevolgde redenering niet ook zou gelden indien de herstelvorderende overheid zich voor het strafgerecht als een procespartij manifesteert.

…”

Deze wijziging in rechtspraak zal tot gevolg hebben dat indien de vordering van de herstelvorderende overheid word toegekend deze een basisrechtsplegingsvergoeding voor niet in geld waardeerbare vorderingen van  (momenteel) 1.440,00 EUR kan vorderen per aanleg. De beklaagde zal in zulk geval dus bijkomend worden veroordeeld tot betaling van een rechtsplegingsvergoeding van 1.440,00 EUR per aanleg, en dit bovenop de gebruikelijke kosten.

Voor meer info hieromtrent kan u contact opnemen met de vakgroep Bestuurs- en Omgevingsrecht.