Expertises Sectoren

Delen

27.06.2018

De kettingbotsingsclausule: art. 29ter WAM-wet is geen interpretatieve wet

Zoals eerder geschreven stelde de wetgever met de Wet van 31 mei 2017 een einde aan de zeer ruime toepassing van art. 19bis-11, §2 WAM-wet, de zogenaamde kettingbotsingsclausule, een bepaling waarmee bij onduidelijke verkeersongevallen vaak toch nog voordeel kon worden gedaan.  Met ingang van 22 juni 2017 is immers het nieuwe art. 29ter WAM-wet in de plaats gekomen van art. 19bis-11, §2 WAM-wet.

Thans stelt zich evenwel de vraag of art. 19bis-11, §2 WAM-wet nog toegepast dient te worden op verkeersongevallen daterend van vóór 22 juni 2017, en zo ja, al dan niet in de ruime interpretatie zoals aan de bepaling toegedicht door het Grondwettelijk Hof en het Hof van Cassatie.

Wat de eerste vraag betreft, met name of ongevallen van vóór 22 juni 2017 nog dienen afgewikkeld te worden volgens art. 19bis-11, §2 WAM-wet, lijkt de rechtspraak het eens te zijn.  Er zijn reeds uitspraken van de beroepskamers in de rechtbanken van eerste aanleg te Antwerpen (bv. 27 november 2017) en te Brussel (bv. 18 december 2017) waarin – o.i. correct – werd beslist dat art. 29ter WAM-wet pas van toepassing is op ongevallen van ná 22 juni 2017 (en dit ook onder verwijzing naar het nieuwe art. 33bis WAM-wet, dat bepaalt dat wijzigingen aan de WAM-wet slechts van toepassing zijn op ongevallen gebeurd vanaf de inwerkingtreding van nieuwe bepalingen in de WAM-wet).

Wat de tweede vraag betreft werd tevens geoordeeld dat art. 29ter WAM-wet niet te beschouwen is als een interpretatieve wet, die art. 19bis-11, §2 WAM-wet verduidelijkt.

Recent, meer bepaald bij arrest van 26 april 2018, heeft het Hof van Cassatie ook bevestigd dat art. 29ter WAM-wet géén interpretatieve wet is.

Echter, de rechtspraak blijft wel verdeeld over de vraag of het nieuwe art. 29ter WAM-wet dan mogelijks toch een impact heeft op de vroeger gebezigde ruime toepassing van art. 19bis-11, §2 WAM-wet.

De beroepskamer van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen (27 november 2017) oordeelde weliswaar dat art. 29ter WAM-wet geen interpretatieve wet is, maar dat de wetgever met de invoering van art. 29ter WAM-wet thans wel duidelijk heeft gemaakt dat het niet de bedoeling was, en nooit geweest is, om art. 19bis-11, §2 WAM-wet zo ruim toe te passen.  Te Antwerpen worden vorderingen op grond van art. 19bis-11, §2 WAM-wet, met betrekking tot ongevallen van vóór 22 juni 2017, maar die beoordeeld worden sinds de invoering van art. 29ter WAM-wet, dus toch afgewezen.

Deze rechtspraak lijkt thans, ingevolge het arrest van het Hof van Cassatie van 26 april 2018, toch onder druk komen te staan.  Het Hof van Cassatie oordeelde immers klaar en duidelijk dat art. 29ter WAM-wet geen interpretatieve wet is.  In die optiek lijkt het een brug te ver om het nieuwe art. 29ter WAM-wet toch implicaties te laten hebben op de toepassing van art. 19bis-11, §2 WAM-wet op ongevallen daterend van vóór 22 juni 2017.

De beroepskamer van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel (18 december 2017) oordeelde alvast in die zin.  Art. 29ter WAM-wet is geen interpretatieve wet, aldus de rechtbank, en heeft ook geen impact op de ruime toepassing van art. 19bis-11, §2 WAM-wet op ongevallen van vóór 22 juni 2017.

Gelet op dit alles is de conclusie dus dat de saga onverminderd verder gaat.  De huidige rechtspraak van de Antwerpse beroepskamer is mogelijks vatbaar voor cassatie, gelet op het recente arrest van het Hof van Cassatie.

Onduidelijke ongevallen van vóór 22 juni 2017 dienen dus zeker nog niet afgeschreven te worden.

To be continued…