Expertises Secteurs

Share

17.10.2023

Vers van de pers: speed pedelec geen motorrijtuig volgens het Europees Hof van Justitie!

Vorige week donderdag 12 oktober 2023 velde het Europees Hof van Justitie een arrest in een materie die de verzekeringspraktijk reeds geruime tijd beroert. In haar arrest van 12 oktober 2023 (C 286/22) luidt het dat een speed pedelec géén voertuig is zoals gedefinieerd in art. 1 van de richtlijn betreffende de wettelijke aansprakelijkheidsverzekering van motorvoertuigen (richtlijn 2009/103/EG).

Aanleiding tot dit arrest was een discussie in België m.b.t. de vraag of de bestuurder van een speed pedelec al dan niet een zwakke weggebruiker was in de zin van art. 29bis WAM. Zowel de politierechtbank als de rechtbank van eerste aanleg te Brugge oordeelden dat de autoverzekeraar het slachtoffer – de fietser – diende te vergoeden als zwakke weggebruiker op basis van art. 29bis WAM. Beide feitenrechters oordeelden dat een speed pedelec géén motorrijtuig is en dat de bestuurder van dergelijk voertuig bijgevolg een zwakke weggebruiker is. Zij baseerden zich daarbij op de vaststelling dat de motor van de fiets – ook in boostfunctie – enkel trapondersteuning bood. Bovendien kon deze functie pas worden geactiveerd nadat er spierkracht was gebruikt (door te trappen, door de lopen met de fiets of door deze te duwen). Het voertuig kon zich bijgevolg niet autonoom op mechanische kracht voortbewegen.

De betrokken WAM-verzekeraar was het niet eens met deze zienswijze en trok naar het Hof van Cassatie. Daar stelt de verzekeraar dat enkel voertuigen die uitsluitend door spierkracht aangedreven worden, géén motorrijtuig zouden zijn. Voertuigen die mede door mechanische kracht worden gedreven, zouden wél onder artikel 1 van de WAM vallen, aldus de verzekeraar. In ieder geval wordt opgemerkt dat het begrip “motorrijtuig” in artikel 1 WAM, dat bepalend is om al dan niet vergoeding te verkrijgen op basis van art. 29bis WAM, overeenkomt met de definitie van het begrip “voertuig” in de richtlijn 2009/103/EG. Deze richtlijn tracht de regelgeving aangaande voertuigverzekeringen in de Europese lidstaten te harmoniseren. Lidstaten, zo ook België, moeten hun nationale wetgeving ‘richtlijnconform’ interpreteren. Net omdat het Hof van Cassatie het begrip ‘voertuig’ richtlijnconform dient te interpreteren, richtte het zich tot het Europees Hof van Justitie met de vraag om het begrip “voertuig” uit de Europese richtlijn nader te verduidelijken zodoende dat op basis daarvan het nationale begrip “motorvoertuig” richtlijnconform zou kunnen worden geïnterpreteerd.

Ons Hof stelde de volgende prejudiciële vraag aan het Europees Hof van Justitie: moet het begrip “voertuig” in de richtlijn zo moet worden uitgelegd dat een fiets waarvan de elektrische motor uitsluitend trapondersteuning biedt en die beschikt over een functie waarmee de fiets zonder trappen versnelt tot een snelheid van 20 km/u, maar waarbij die functie weliswaar pas kan worden geactiveerd nadat er spierkracht is gebruikt, een “voertuig” is in de zin van de richtlijn.

Om op die vraag te kunnen antwoorden, grijpt het Europees Hof van Justitie terug naar het algemene opzet en doel van de richtlijn, nu de letterlijke bewoordingen geen sluitend antwoord bieden. Het Hof van Justitie stelt dat de richtlijn als doel heeft het vrije verkeer binnen de Europese Unie te waarborgen en te verzekeren dat slachtoffers van ongevallen door voertuigen een vergelijkbare behandeling krijgen ongeacht de plaats op het grondgebied waar het ongeval zich heeft voorgedaan. Het doel is dus (ook) slachtoffers van door motorrijtuigen veroorzaakte ongevallen te beschermen.

Dat indachtig, besluit het Europees Hof van Justitie dat:

Vervoermiddelen die niet uitsluitend door mechanische kracht worden aangedreven en die zich dus niet over de grond kunnen voortbewegen zonder dat er spierkracht wordt gebruikt, zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde elektrische fiets, die overigens zonder trappen een snelheid van 20 km/u kan bereiken, kunnen derden evenwel geen lichamelijke of materiële schade berokkenen die qua ernst of omvang vergelijkbaar is met de schade die kan worden veroorzaakt door motorfietsen, auto’s, vrachtwagens of andere voertuigen die op de grond rijden en die uitsluitend door een mechanische kracht worden aangedreven, waarbij laatstgenoemde vervoermiddelen een zekere snelheid kunnen bereiken die aanzienlijk hoger is dan die welke met eerstbedoelde vervoermiddelen kan worden bereikt, en thans nog steeds het overgrote deel van het verkeer uitmaken.

De met richtlijn 2009/103 nagestreefde doelstelling om slachtoffers van door motorrijtuigen veroorzaakte verkeersongevallen te beschermen, vereist dus niet dat eerstbedoelde vervoermiddelen onder het begrip „voertuig” in de zin van artikel 1, punt 1, van deze richtlijn vallen.”

Het Europees Hof van Justitie besluit dus dat een vervoermiddel dat niet uitsluitend door mechanische kracht wordt aangedreven, zoals een speed pedelec, geen “voertuig” is in de zin van de richtlijn. Het Hof overweegt daarbij dat speed pedelecs geen schade kunnen berokkenen die vergelijkbaar is met de schade die motorfietsen of auto’s kunnen veroorzaken. Mogelijk is deze overweging toch bediscussieerbaar. Wat er ook van zij, voor het Hof is het duidelijk: een speed pedelec is geen voertuig in de zin van de richtlijn.

Toch is hiermee de kous nog niet af. Het Europees Hof van Justitie beslecht het nationale – in casu het Belgische – geding niet. Het Hof legt het Europese begrip ‘voertuig’ slechts uit. Ons Hof van Cassatie dient nog een arrest te vellen in de concreet hangende zaak. Verwacht mag worden dat het Hof van Cassatie in navolging van het Europees Hof van Justitie zal besluiten dat een speed pedelec evenmin onder onze definitie van “motorvoertuig” in de WAM valt. Daarmee zou ons Hof van Cassatie dan bevestigen dat speed pedelecs niet onderworpen zijn aan de verplichte WAM-verzekering én dat bestuurders van speed pedelecs als zwakke weggebruikers in de zin van art. 29bis WAM moeten worden beschouwd.

Uiteraard is dit belangwekkend nieuws al was het maar omdat één en ander in de praktijk dikwijls anders bekeken werd.

Let wel, één en ander kan nog door de wetgever worden aangepast ter vergroting van de bescherming van slachtoffers. Wij volgen het arrest van het Hof van Cassatie alleszins met belangstelling op.

Wordt vervolgd!